6. Wat de mens drijft en bezielt

Vanuit materie heeft in de oertijd de aarde op mysterieuze wijze leven voortgebracht. Het ontwikkelde zich in miljoenen jaren tot hoogstaand intellectueel leven. Geestelijk leven dat de afgelopen duizenden jaren de mens naar de zelfrealisatie van dit moment heeft gebracht. We weten ook waartoe geestelijk leven kan leiden. Het kan goddelijk zijn, maar het kan ook veranderen in een duivels karakter. Europa is dat in zijn geschiedenis, met name na de tweede wereldoorlog op tijd bewust geworden. Overeenstemming, samenwerking, consensus en inclusief denken kan de mens en de wereld redden. Voor de cultuuromslag naar die duurzame en leefbare wereld is een moraal nodig. Dat geeft  richting aan het gedrag van burgers van hoog tot laag. Vanuit die moraal kan ieder het zijne bijdragen aan een betere wereld: in bedrijven, in organisaties van het maatschappelijk middenveld en in de huishoudens.


De noodzaak van een moreel kader

De kerken zouden daarbij vanuit hun traditie bijdragen kunnen leveren aan een breed gedragen maatschappelijke moraal. Maar de kerken in West Europa en ook in Nederland maken juist een cultuuromslag mee in een tegengestelde richting. De kerk is aan het opschuiven naar een functie in het persoonlijke feelgood-christendom. Een geloofsbeleving zonder moraal. Hoe moeilijk een omslag van de kerk terug naar de moraal is, beschrijft Herman Vuijsje in zijn boek “Tot hier heeft de Heer ons geholpen. Over godsbeelden en goed gedrag.” Met een parafrasering van een aantal passages uit zijn boek geef ik de veranderingen weer die in het kerkelijk christendom hebben plaatsgevonden.


Tot in de vorige eeuw bepaalden metafysische beelden over God en het hiernamaals de maatschappelijke moraal en het persoonlijk handelen van de burger. Gelovigen en de kerk voelden zich moreel verantwoordelijk voor een betere wereld. In het uitdragen van een moraal voor de samenleving had de kerk een maatschappelijke functie. Die rol had de kerk in een tijd waarin God nog almachtig was. God bestuurde de wereld in al zijn facetten en beschikte over het lot van mensen in al zijn lotgevallen. Volgens de Heidelbergse Catechismus kon geen haar van het hoofd van een mens vallen zonder de wil van de Hemelse Vader. Dat godsbeeld is bij gelovigen aan het verdwijnen. De hand van God is in het leven van elk individu weer anders en door alle huidige inzichten is Gods bestaan in het leven van moderne mensen objectief onzichtbaar geworden.


Religie stijgt weliswaar in de belangstelling. Maar dat is een brede verzameling van gelovigen: kerkmensen van fundamentalistische, reformatorische, of orthodoxe snit, vrijzinnigen en het brede scala aan spirituelen en ietsisten buiten de kerk. Ook de vrijblijvendheid zonder moraal breidt zich van het ietsisme uit naar spiritualiteit en het traditionele Christendom. Precies weten doet Vuijsje het allemaal niet, omdat mensen in enquêtes uit gebrek aan interesse er weinig over naar voren brengen.


De vervrolijking van het geloof

Wat we wel weten is dat tegenwoordig de kerk in zijn geloofsbeleving leuk wil zijn voor de mensen. Ook de gevestigde kerken doen mee aan het feelgood-christendom. De duivel is zo dood als een pier. Het hiernamaals is via de previews van de bijna-dood-ervaringsdeskundigen heel positief. God is liefde en het licht gevoel, prachtig licht en kleur uit de bijna-dood-ervaringen van mensen noopt mensen niet meer tot moreel gedrag. Met deze collectivisering van het hiernamaals en een god die is gedepersonaliseerd tot iets waarin we na onze dood opgaan lijkt het geloof zonder moraal de nieuwe religiecultuur te worden. Er is geen god meer die met zijn straf en veroordeling in het hiernamaals een beter gedrag voor een betere wereld van de mens kan afdwingen. God staat naast ons, lijdt met ons mee, vergezelt ons, hij heeft aandacht voor je als je het nodig hebt en luistert als je daar aan toe bent. Dit nieuwe godsbeeld past in de troostende kant van religie. Paul Schnabel van het SCP constateert vanuit zijn onderzoeken dat ‘mensen selecteren wat ze lekker vinden.’ Van hun keus gaat geen enkele normatieve kracht meer uit. Religie betekent geen vermaan meer tot gewetensvol gedrag vanuit een moraal. Vuijsje noemt de kerkelijke cultuur bij dit godsbeeld de vervrolijking van god. In al de ellende die ons mensen kan overkomen koesteren we de vrijblijvendheid en ontbreekt het aan een verwijzing naar ons eigen persoonlijk handelen: wat we zelf hadden kunnen of moeten doen. Een krachtig referentiekader voor ons moreel gedrag is in rook opgegaan. God is een positieve abstracte kracht, die eigenlijk niet meer zo nodig is. Wil god meetellen doet hij er verstandig aan aardig te zijn en niet al te veeleisend. Zo schuift het traditionele Christendom krachtig in de richting van het vrijblijvende ietsisme.

Als de God van de individuele kerkleden verandert, veranderen ook de kerkelijke gemeenschappen. God en het hiernamaals bepalen in die gemeenschappen niet langer meer de morele oriëntaties voor het persoonlijk handelen en de maatschappelijke moraal. Bij kerkmensen lijkt de moraal tot het privé-domein te gaan behoren en erover praten behoort bijna tot ongewenste intimiteiten. Bij het verdwijnen van de (ver)oordelende god lijkt ook het kind, de moraal, met het badwater te zijn weggegooid.


Het morele verlies van de kerk

Zo verliest de kerk zijn morele maatschappelijke functie. Terwijl we die juist nodig hebben voor een gedragsverandering naar duurzaam en groen handelen. In feite kan de maatschappelijke moraal zich alleen nog ontwikkelen vanuit de zelfbeschikking van mensen zelf. De maatschappelijk morele bevlogenheid komt dan niet meer van de kerk en haar gelovigen maar vanuit de zelfbeschikking van mensen. De deugd en de moraal valt niet meer te belonen door god en de kerk. Een deugdzaam leven valt alleen nog te belonen in het genoegen van het deugdzaam leven zelf.


“God, de wereld en de religie kan na de 2e Wereldoorlog niet meer hetzelfde blijven”, zo schreef Bonhoeffer de wereld in één van zijn brieven uit de nazigevangenis. God greep bij alle ellende van Auschwitz, Hirosjima en Bonhoeffers terechtstelling niet in. Wellicht is God niet de persoon die kan ingrijpen of dat hij voor deze daden van mensen verantwoordelijk kan worden gesteld. Dat god alleen nog maar staat voor de onbenoembare mysteries die de menselijke macht, denkkracht en emotie te boven gaan. Maar dat voor de moraal en een betere wereld het alleen nog aankomt op de verantwoordelijke mens zelf. De mens moet de maatschappelijke moraal in eigen hand nemen. Want zonder moraal en ook met een religie zonder moraal, komen we maatschappelijk, met allerlei uitwassen op een asociale belt terecht. Maar ook in de wereldcrises: krediet, energie, klimaat, voedsel en water hebben we  een duurzame moraal nodig om niet in een ieder-voor-zich jungle van kortzichtig eigenbelang terecht te komen.


Cultuurchristenen

Gelukkig geven voor het maatschappelijk wenselijk gedrag grote groepen verantwoordelijke mensen het goede voorbeeld. Eigenlijk kunnen we deze mensen volgens Vuijsje cultuurchristenen noemen. Ze leiden een deugdzaam en goed leven vanuit christelijke waarden, niet vanuit een geloof maar geheel vanuit zichzelf. Met de cultuurchristenen moeten de kerkelijke gelovigen voor een maatschappelijke moraal de handen ineen slaan. Deze mensen kunnen De grote transformatie naar humanisering van religies (voorspelt door Karen Armstrong) zelf ter hand nemen. De verhalen en beelden, die de religie ruim voorhanden heeft kunnen daarbij uitstekend voor de morele oriëntaties zorgen. De kerk zou weer een rol voor de toekomst kunnen vervullen in de morele zelfbevestiging van gelovigen en cultuurchristenen. De kerk herneemt dan weer zijn maatschappelijke functie waarin zij met een bijbels woord en een bijbels verhaal  een fundament legt voor een moraal voor de wereld. Tot zover de parafrasering van Vuijsje.


In de kerk van gelovigen en cultuurchristenen kan het bijbelse beeld van het laatste oordeel bij Christus’ wederkomst op aarde dan weer als mythisch verhaal voor de moraal in oude luister worden hersteld. Christus vraagt dan aan mensen: Wat hebt gij gedaan voor de ander (Matthëus 25). Wat gij aan de ander hebt gedaan, dat hebt ge aan mij (Christus) gedaan.


De ander die de hulp van de mens nodig heeft om te overleven, is in de filosofie van Levinas het gelaat van God in de wereld. Dit gelaat van God doet een appel op de compassie van mensen. Voor een maatschappelijke moraal zijn dit in de lange christelijke traditie al de ultieme bijbelse verhalen om een appel te doen op het moreel gedrag van mensen. Levinas onderbouwt zijn visie met het volgende verhaal.


Een Romein komt bij een Rabbi met de vraag: "Jullie God is toch een God van liefde, begaan met het lot van armen en onderdrukten?”

“Dat klopt”, zegt de Rabbi.

“Waarom zorgt God er dan niet voor dat door zijn persoonlijk ingrijpen de armoede en het geweld uit de wereld verdwijnt?", reageert de Romein.

"Wel", zegt de Rabbi, "God stelt zich zo op uit liefde voor de mensen. Als God de taak van de mens: 'de ander liefhebben als jezelf en zorgen voor zijn genoeg' zou overnemen, dan is de mens in zijn hebzucht alleen bezig om over de ruggen van de ander zijn eigen belangen veilig te stellen. Dit zou pas armoede en geweld in de wereld tot gevolg hebben. God doet het anders. God is aanwezig in de wereld in de naaste, die de mens nodig heeft om zelf mens te worden: de onderdrukte, de zondebok, de arme, het slachtoffer, de hulpeloze, de vreemdeling en de eenzame. Zij zijn het gelaat van God in de wereld.

Wat de mens aan deze naaste doet, hem voeden, kleden of betrokken op hem zijn, dat heeft hij aan God gedaan. Op deze wijze is de aanwezigheid van God in de wereld een appèl op het rechtvaardig gedrag van mensen. Het moet de mens bewegen tot zorg voor de naaste en zijn genoeg. Alleen met de empathie en compassie van de mens kan God de wereld een hoopvolle toekomst beloven. De mens kan met deze vonk van Gods geest, als partner van God werken aan de toekomst van de samenleving en de wereld."


Voor Levinas grijpt zijn parabel uiteraard terug op het Oud Testamentische equivalent van Mattheüs 25: Jesaja 58. Het is het verhaal bij de bijbelse opdracht: je naaste liefhebben als jezelf. Ook andere bijbelse teksten voor een morele oriëntatie zoals ‘het leven door de Geest’ uit Galaten 5, kunnen als verhaal voor de moraal in ere hersteld worden.


Maslow en Girard

Maar niet iedereen staat op dezelfde wijze in de wereld. Ieder mens komt vanuit zijn eigen zelfverwerkelijking tot een maatschappelijke moraal. Van Maslow komt het concept van de zelfverwerkelijking. Hij behoort tot de school van de humanistische psychologen. Als bij de mens van kinds af aan voldaan wordt aan een aantal noodzakelijke fysische en sociale condities dan groeit hij naar de hoogste trap in zijn behoeftehiërarchie: de zelfverwerkelijking.

In die ontwikkeling komt hij de ander tegen. Niet in elke situatie is de ander het gelaat van God als een appel tot compassie, zoals bij Levinas. De ander kan ook aanleiding geven tot rivaliteit en geweld.

Girard geeft met zijn uiteenzetting hoe het zondebok-mechanisme werkt een verklaring voor het ontstaan van het geweld en het kwaad in de wereld. Als u op Maslow en Girard klikt, krijgt u informatie over hun kijk op mensen.


Nog een anekdote tot slot:


Laatst was ik aan het werk in mijn tuin. Mijn traditioneel gelovige buurman kwam langs en zei: “Buurman wat staat je tuin er weer mooi bij. Wat kan God de natuur toch mooi laten groeien” “Jah buurman’”, antwoordde ik met een ongemakkelijke zucht. “Twee jaar stond dit pand leeg. Daarna ben ik hier komen wonen. God had in het onderhouden van de tuin er twee jaar lang helemaal alleen voor gestaan. Je had toen de tuin moeten zien.”

Met deze anekdote wil ik aangeven wat de rol is van de mens in de wereld: werken aan een betere wereld. Zijn invloed geldt echter niet alleen zijn tuin, maar ook zijn samenleving en zijn wereld. De wereld bewerken en bewaren is zijn bijbelse opdracht. Niet omdat God dat afdwingt van de mens. Daartoe is hij niet bij machte. Maar omdat de inspanning voor de tuin, de samenleving en de wereld een genoegen in zichzelf schept. De beloning is een mooie tuin, een veilige en sociale samenleving en een leefbare en een betere  wereld. 


Geraadpleegde literatuur


Vuijsje, Herman. Tot hier heeft de Heer ons geholpen. Over godsbeelden en goed gedrag. Amsterdam, Contact 2007.


Engelen, J.C.M. "Het gelaat, jij die mij aanziet": een inleiding in de filosofie van Emmanuel Lévinas. Hilversum: Gooi en Sticht, 1985.